
Beroepsgoederen aangekocht tijdens huwelijk: Wie krijgt wat bij een echtscheiding?
Blog
16 juli 2024
Het wettelijk kader: het statuut van de beroepsgoederen (die geen eigendom zijn van een vennootschap) heeft al enkele evoluties gekend. Zo was er vroeger bijvoorbeeld in de wet enkel sprake van gereedschappen en werktuigen, roerende goederen dus.
Dit zorgde ervoor dat onlinchamelijke roerende goederen en ook onroerende goederen volledig uit de boot vielen.
Het oude systeem
Vroeger was het zo dat de persoon die bij een echtscheiding het recht had op een beroepsgoed, een vergoeding diende te betalen aan het gemeenschappelijk vermogen voor de aanschaf van dat goed als dit gekocht was met gemeenschappelijk geld. Zelfs als deze goederen bij de ontbinding van het huwelijk sterk in waarde zijn gedaald. Denk hierbij aan de aanschaf van een bestelwagen. De nieuwprijs kan bv. € 50.000,00 bedragen. Na 20 jaar is het voertuig misschien nog € 2.500,00 waard.
In het oude systeem was een vergoeding van € 50.000,00 verschuldigd, zelfs als het voertuig ondertussen 20 jaar oud is.
Hervorming van het huwelijksvermogensrecht
Door de hervorming van het huwelijksvermogensrecht in 2018 werd het een en ander gewijzigd.
Men heeft een doorgedreven toepassing gemaakt van de leer van de titre et finance waardoor het nieuwe statuut van beroepsgoederen werd uitgetekend. Men spreekt ook niet meer over gereedschappen en werktuigen, maar over beroepsgoederen.
Hieronder vallen zowel lichamelijke als onlichamelijke, roerende of onroerende goederen in zoverre deze goederen exclusief voor de uitoefening van het beroep of de uitbating van een bedrijf worden gebruikt.
Met een bedrijf bedoelt men elke zelfstandige onderneming waarbij een echtgenoot op duurzame wijze een economisch doel nastreeft. Dit kan zowel door het leveren van diensten (bv. een accountant of een tuinaanlegger) of het produceren van of leveren van goederen (bv. een bloemist of een boomkwekerij).
Artikel 2.3.19 B.W.
In artikel 2.3.19 B.W. staat dat eigen is: het recht op goederen die een echtgenoot exclusief voor de uitoefening van zijn beroep of de uitbating van zijn bedrijf aanwendt, met inbegrip van het recht om als eigenaar van deze beroepsgoederen te handelen, tenzij de echtgenoten samen dat beroep uitoefenen of dat bedrijf uitbaten.
De vernieuwde wet in heldere taal
De beroepsgoederen die dus uitsluitend dienen voor de zaak van de zelfstandige echtgenoot (of het in hoofd- of bijberoep is maakt geen verschil), komen dus bij een echtscheiding toe aan de persoon die het beroep uitoefent zolang er geen sprake is van gemengd gebruik.
Tenzij het koppel samen het bedrijf uitbaat, dan zijn de beroepsgoederen gemeenschappelijk.
Gemengd gebruik is bijvoorbeeld: je hebt een wagen gekocht om mee tot aan de klanten te rijden, maar dit voertuig wordt ook privé gebruikt om de kinderen naar hun hobby’s te brengen.
Opgelet: de vermogenswaarde van de beroepsgoederen die door een van de echtgenoten met gemeenschappelijke gelden zijn verkregen, als het recht op die beroepsgoederen eigen is krachtens artikel 2.3.19 B.W., zijn wel gemeenschappelijk.
Concreet voorbeeld: als tandarts zal je bij een echtscheiding de tandartsstoel die met gemeenschappelijke gelden is gekocht, krijgen – maar zal je aan de gemeenschap wel een vergoeding hiervoor moeten betalen voor de (huidige) waarde van deze stoel bij ontbinding huwelijk.