Menu

Bij arrest van 14 januari 2016 heeft het Grondwettelijk Hof besloten tot de ongrondwettigheid van het ‘vetorecht’, zoals ingebouwd in de Wet van 8 mei 2014 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde. De wet zal evenwel blijven gelden tot eind 2016 zoals deze nu geldt, met ongrondwettigheid, en dit  om praktische problemen te voorkomen. De vraag stelt zich vanaf dan: wat indien ouders niet tot een akkoord komen wat betreft de achternaam van hun kleine spruit?

Tot 1 juni 2014 bepaalde artikel 335 §1 BW dat zodra het moederschap en het vaderschap tegelijk vaststaan, het kind de achternaam van de vader krijgt. Dit is wat men noemt ‘verplichte patrilineaire naamsverkrijging’. Een getrouwde vrouw of een vrouw wiens moederschap gelijktijdig met het vaderschap van de vader komt vast te staan – dat is bij prenatale erkenning of erkenning onmiddellijk in de geboorteakte van het pasgeboren kind – heeft aldus niet de mogelijkheid haar eigen achternaam door te geven.

Het Grondwettelijk Hof zag hier evenwel geen graten in (GwH 6 november 2011, A.R.nr. 161/2002, http://www.const-court.be/public/n/2002/2002-161n.pdf.):

De toekenning van een familienaam berust in hoofdzaak op overwegingen van sociaal nut. In tegenstelling tot de voornaam wordt de toekenning van een familienaam door de wet bepaald. De wettelijke regeling strekt ertoe, enerzijds, de familienaam op een eenvoudige en eenvormige wijze te bepalen en, anderzijds, aan die familienaam een zekere onveranderlijkheid te geven. […]

De voorkeur voor de familienaam van de vader vindt een verklaring in de patriarchale opvattingen over de familie en het gezin die de samenleving gedurende lange tijd hebben gedomineerd. De band tussen de naam en de vaderlijke afstamming, die aanvankelijk op een gewoonterechtelijke regel steunde, werd uitdrukkelijk opgenomen in artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek.

In de opvattingen van de huidige samenleving zouden andere regelingen aan de doelstellingen van de naamgeving kunnen beantwoorden. Die vaststelling alleen volstaat evenwel niet om de geldende regeling als discriminatoir te beschouwen.

Anders dan het recht van een persoon op een naam, kan het recht van een persoon om zijn familienaam aan zijn kind te geven niet als een grondrecht worden beschouwd. Wat de regeling van de naamgeving betreft, beschikt de wetgever derhalve over een ruime beoordelingsbevoegdheid.”

Met de wet van 8 mei 2014 besloot de wetgever evenwel toch een einde te maken aan het verschil in behandeling tussen vrouwen en mannen, wat betreft het doorgeven van de achternaam aan afstammelingen. Vanaf 1 juni 2014 kunnen moeder en vader overeenkomen welke achternaam hun gezamenlijk kind zal krijgen. De achternaam die zij kiezen voor hun eerstgeborene, zal vervolgens op al hun gezamenlijke kinderen van toepassing zijn.

Wat echter indien de ouders niet overeenkomen? Dan is de wet duidelijk: “In geval van onenigheid of bij afwezigheid van keuze, draagt het kind de naam van de vader”. Hierdoor creëert de wet een soort van ‘vetorecht’ voor de man. Een vorige ongelijkheid, namelijk dat een moeder wiens moederschap samen met het vaderschap van de vader vaststaat, haar achternaam nooit kan doorgegeven aan haar afstammelingen, wordt vervangen door een nieuwe – misschien zelfs grotere – ongelijkheid. Dit ondanks het initiële doel van de wet om gelijkheid tussen man en vrouw te verkrijgen.

Zo dacht alleszins het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen er over. Samen met een verongelijkte moeder stapte het Instituut naar het Grondwettelijk Hof. Deze laatste oordeelde, in afwijking van zijn arrest van 6 november 2002, als volgt (GwH 14 januari 2016, A.R.nr. 2/2016, http://www.const-court.be/public/n/2016/2016-002n-info.pdf.):

Personen die zich in soortgelijke situaties bevinden, namelijk de vader en de moeder van een kind, worden door de bestreden bepaling echter verschillend behandeld aangezien in geval van onenigheid tussen de ouders of bij afwezigheid van keuze, het kind verplicht alleen de naam van de vader draagt. In hun recht om hun familienaam over te dragen aan hun kind worden de moeders aldus anders behandeld dan de vaders.

Dat verschil in behandeling, zo stelt het Hof vast, is gegrond op het criterium van het geslacht van de ouders. Alleen zeer sterke overwegingen kunnen een verschil in behandeling verantwoorden dat uitsluitend op het geslacht is gegrond.

Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever de keuze voor de naam van de vader heeft verantwoord door de traditie en de wil om de hervorming geleidelijk tot een goed einde te brengen. Het Hof oordeelt dat noch de traditie, noch de wil om geleidelijk vooruitgang te boeken kunnen worden geacht zeer sterke overwegingen te zijn die het bekritiseerde verschil in behandeling verantwoorden, terwijl de doelstelling van de wet erin bestaat de gelijkheid van mannen en vrouwen te verwezenlijken. De bestreden bepaling kan overigens tot gevolg hebben dat aldus aan de vader van een kind een vetorecht gegeven wordt in het geval dat de moeder van het kind de wil te kennen geeft aan dat kind haar eigen naam of een dubbele naam te geven en de vader het met die keuze niet eens is.”

Het Grondwettelijk Hof heeft er evenwel voor gekozen de gevolgen van de vernietigde regel te handhaven tot 31 december 2016. Dit verplicht de wetgever ertoe vóór die datum een nieuwe regel in te stellen. Zal de dubbele achternaam hierdoor alsnog de regel worden? Wordt zeker vervolgd…