Menu

Heb je als ouder recht op een week-week verblijfsregeling?

Sinds de wetswijziging in 2006 is het zo dat wanneer ouders onderling niet tot een akkoord komen over de huisvesting van hun kinderen, de rechter op verzoek van één van de ouders bij voorrang onderzoekt of een gelijkmatig verdeeld verblijf mogelijk is.

Het “verblijfsco-ouderschap” moet dus bij voorrang door de rechter onderzocht worden wanneer één van de ouders hier om vraagt.

De rechter dient in dat geval na te gaan of een gelijkmatig verdeeld verblijf passend is in de desbetreffende situatie, wat niet inhoudt dat de rechter deze regeling ook automatisch zal opleggen.

De rechter kan immers nog steeds een andere regeling opleggen indien deze meent dat een week-weekregeling in dat specifiek geval niet gepast zou zijn.

 

Welke criteria neemt de rechter in acht?

Het algemene principe is  dus dat indien één van de ouders erom vraagt, er moet nagegaan worden of een gelijkmatig verdeeld verblijf kan.

Om op die vraag te antwoorden zet de Rechter het belang van het kind (of kinderen) voorop.

Er mogen geen tegenindicaties zijn, waardoor de rechter van mening is dat een gelijkmatig verdeeld verblijf niet aangewezen is.

Mogelijke contra-indicaties zijn onder meer:

  • De grote afstand tussen de woningen van beide ouders; (bv. de ene ouder woont aan de Kust en de andere ouder in Brussel)
  • De onbeschikbaarheid van één van de ouders; (bv. een ouder werkt van ’s ochtends 6u tot ’s avonds 19u en is niet in staat om de kinderen van en naar school te brengen)
  • De inhoud van het horen van het kind; (bv. een 14 jarige zegt het absoluut niet te zien zitten om een volle week bij mama te zijn)
  • De jonge leeftijd van het kind; (bv. het kindje is 1 jaar oud)
  • Het samenhouden van broers en zussen;
  • Een blijvende conflictueuze situatie tussen de ouders;
  • Een gebrek aan overleg tussen de ouders en een moeilijke communicatie tussen hen;

Als de rechter van oordeel is dat er tegenindicaties voorhanden zijn, kan deze besluiten tot het opleggen van een ongelijkmatig verdeeld verblijf, zelfs wanneer één van de ouders de rechter verzocht heeft een gelijkmatig verdeeld verblijf op te leggen.

Hij kan dan bijvoorbeeld beslissen dat het kind zijn hoofdverblijf zal hebben bij de ene ouder  en een secundair verblijf bij de andere ouder opleggen van één weekend om de veertien dagen, of in geval van een jong kind, een wissel opleggen wekelijks, dagelijks of meerdere dagen per week gedurende enkele uren.

De rechter moet dus het gelijkmatig verdeeld verblijf bij voorrang onderzoeken wanneer één van de ouders dit vraagt, maar is geenszins verplicht om deze regeling daadwerkelijk op te leggen wanneer er tegenindicaties zijn die indruisen tegen het belang van het kind.

 

Heb je als ouder dan automatisch recht op een week – week regeling?

Het antwoord is dus neen. Indien je een gelijkmatig verdeeld verblijf wenst, moet de rechter wel nagaan of het passend is om deze regeling op te leggen, waarbij het belang van de kinderen voorop wordt gesteld.

Als echter blijkt dat dit niet de beste verblijfsregeling is voor het kind, dan dient de rechtbank niet in te gaan op jouw vraag.

Het is dus geen automatisch recht dat je hebt.