De modernisering van het Belgisch vennootschapsrecht
30 januari 2018
De wetgever heeft met deze hervorming in essentie twee doelstellingen voor ogen: (i) het vennootschapsrecht moderniseren en vereenvoudigen door meer flexibiliteit te bieden en achterhaalde regels en vennootschapsvormen te schrappen, en (ii) België aantrekkelijker maken als vestigingsland voor ondernemingen.
Een gedetailleerde analyse van het volledige nieuwe WVV kan u lezen in ons dossier Nieuw Wetboek Vennootschappen.
In aanloop van de nieuwe wetgeving lichtten wij elke paar weken een nieuw aspect grondig toe. De komende hoofdstukken kan u apart op de website vinden of downloaden in de vorm van een e-book.
e-book ‘Nieuw wetboek Vennootschappen: de belangrijkste aspecten in de kijker’
Of lees online de hoofdstukken online:
- Wat verandert er op vlak van bestuur?
- Hoe verandert de geschillenregeling?
- Wat verandert bij de algemene vergadering?
- Effecten, aandelen en de afschaffing van het kapitaal in de nieuwe BV
- Hoe verandert de oprichting van een vennootschap?
- Welke vennootschapsvormen blijven bestaan en wat houden ze in?
- De overgangsfase: vanaf wanneer is de nieuwe wet voor u van toepassing?
Lees ook:
Vennootschapswet 2.0 is een feit
1. De hakbijl in het aantal vennootschapsvormen
Doorheen de jaren was het Belgische ondernemingslandschap doorspekt met een wirwar aan vennootschapsvormen. De grootste verandering is wellicht dat er na de hervorming nog maar een handvol vennootschapsvormen overblijven: drie met beperkte aansprakelijkheid (de BV, de NV en de CV) en één met onbeperkte aansprakelijkheid (de maatschap, met de VOF of de Comm.V. als varianten met rechtspersoonlijkheid).
Deze vormen werden gekozen omdat alle andere bestaande vormen juridisch tot deze konden worden herleid, weliswaar met varianten.
Zo bestaat de maatschap voortaan al dan niet met stille vennoten (“stille maatschap”), duurzaam of tijdelijk (“tijdelijke maatschap”), en bezit ze al dan niet rechtspersoonlijkheid (cf. de VOF of de Comm.V.).
Verder blijven enkel nog de BV (“besloten vennootschap”, vroegere BVBA), de NV (“naamloze vennootschap”) en de CV (“coöperatieve vennootschap”) overeind.
Werden bijgevolg afgeschaft: de stille en tijdelijke handelsvennootschap, ESV, CVOA, landbouwvennootschap, EBVBA en S-BVBA, Comm. VA en de VSO.
De BV is nog meer dan vroeger de geprefereerde vennootschapsvorm voor de kleine en (middel)grote ondernemingen, terwijl de NV de aangewezen rechtsvorm is voor de grootste en genoteerde ondernemingen.
De aantrekkelijkheid van de BV(BA) werd verhoogd door een eenvoudig standaardmodel in te voeren, met wettelijke standaardstatuten die kunnen worden aangevuld met allerhande opties die een zekere flexibiliteit moeten garanderen. De huidige kapitaal- en kapitaalbeschermingsregels voor de BVBA werden bijgestuurd en waar nodig vervangen door andere beschermingsmechanismen.
De CV ten slotte kreeg haar eigenheid terug en staat enkel nog open voor ondernemingen die daadwerkelijk het coöperatieve gedachtengoed nastreven.
Vennootschappen kunnen voortaan ook laten erkennen als hetzij landbouwonderneming, hetzij erkende coöperatieve onderneming, hetzij (maar dan enkel de CV) sociale onderneming.
De reeds bestaande Europese vehikels : SE (“Europese Vennootschap”), SCE (“Europese Coöperatieve Vennootschap”) en EESV (“Europees economisch samenwerkingsverband”), blijven uiteraard onveranderd, omdat deze Europees geregeld zijn en de Belgische wetgever deze dus ook niet kan schrappen of wijzigen.
Meer diepgaande info hierover leest u hier:
Dossier Nieuw Wetboek Vennootschappen: een vennootschap oprichten
2. Een wetboek voor vennootschappen en verenigingen én een duidelijk onderscheidingscriterium
De VZW-wet en de wet inzake beroepsverenigingen werden geïncorporeerd in het nieuwe WVV waardoor voortaan zowel vennootschappen als verenigingen door eenzelfde wetboek worden geregeld.
Hoewel de inhoudelijke wijzigingen aan de VZW-wetgeving beperkt zijn, vormt het nieuwe onderscheidingscriterium tussen vennootschappen en verenigingen wel een kleine aardverschuiving. Dit criterium is voortaan het al dan niet bestaan van een winstuitkering(soogmerk). Waar de verrijking van de vennoten bij vennootschappen cruciaal is en blijft, zal het voor verenigingen onder geen beding toegestaan zijn winst op eender welke manier uit te keren aan de leden, bestuurders, oprichters of anderen (tenzij uiteraard ter verwezenlijking van het nagestreefde belangeloos doel). Een vereniging kan bijgevolg probleemloos economische activiteiten ondernemen en winsten genereren, maar zal deze niet kunnen uitkeren maar enkel kunnen aanwenden ter verwezenlijking van het belangeloos doel.
In lijn met de andere recente hervormingen in het ondernemingsrecht (o.m. integratie van het Wetboek van Koophandel en het insolventierecht in het Wetboek van economisch recht) en de gelijkschakeling van het ondernemingsbegrip, zullen verenigingen en stichtingen voortaan echter wel als ondernemingen kwalificeren zodat zij zonder enige beperking economische activiteiten kunnen voeren en onder meer ook failliet worden verklaard.
3. De kapitaalloze BV als flexibel en competitief vehikel
De meest in het oog springende hervorming betreft wellicht de invoering van de kapitaalloze BV. Het schril contract tussen de grote populariteit van de BVBA en haar rigide voorschriften, noopte tot een ingrijpende flexibilisering.
In navolging van de alsmaar feller wordende kritiek op het beschermende effect van de kapitaalvoorschriften enerzijds en het voorbeeld volgend van verschillende Europese landen anderzijds, verwijst het WVV de kapitaalvereiste voor de BV naar de prullenmand. Voortaan is geen minimumkapitaal meer vereist en wordt de notie kapitaal zelfs volledig dode letter voor de BV, wat meteen ook tot gevolg heeft dat zowel de S-BVBA als de concepten van nominale en fractiewaarde voor de BV verdwijnen.
Dit leidt er echter niet toe dat de schuldeisers minder bescherming genieten, wel integendeel. Zo werd de minimale inhoud van het verplicht op te stellen financieel plan aangescherpt en zijn de regels inzake bestuurdersaansprakelijkheid voor kennelijk grove fout na faillissement voortaan ook onverkort van toepassing op de BV. Verder blijft ook het regime van de oprichtersaansprakelijkheid nagenoeg integraal behouden.
De belangrijkste bescherming behelst echter de invoering van een verplichte “dubbele uitkeringstest”, telkens wanneer een uitkering plaatsvindt.
De eerste van beide tests, de balanstest, is op zich niet nieuw maar diende wel geherformuleerd te worden als gevolg van de afschaffing van de kapitaalvereiste. Voortaan zal geen enkele uitkering mogen geschieden indien het eigen vermogen van de vennootschap (vermeerderd met de onbeschikbare reserves) negatief is of dat als gevolg van de voorgenomen uitkering zou worden.
De tweede test, de zgn. liquiditeitstest, verplicht het bestuursorgaan na te gaan of de vennootschap gedurende een periode van 12 maanden na de uitkering nog in staat zal zijn haar opeisbare schulden te voldoen, rekening houdende met de redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen. Wanneer het bestuursorgaan zou vaststellen dat er na de uitkering onvoldoende liquide middelen overblijven, dient zij in te gaan tegen de beslissing van de aandeelhouders en kan de vennootschap de onrechtmatige uitkeringen van alle aandeelhouders (zonder onderscheid) terugvorderen. De liquiditeitstest vormt dus in zekere zin een geconcretiseerde codificatie van de algemene zorgvuldigheidsplicht van bestuurders van vennootschappen. De bestuurders zijn dan ook aansprakelijk in geval van fouten bij de uitvoering van deze test.
Verder worden ook vernieuwingen en aanpassingen doorgevoerd op het vlak van het bestuur, de overdracht van aandelen, de effecten en daaraan verbonden rechten, de geschillenregeling, enz. Het korte bestek van dit artikel laat echter niet toe daar bij stil te staan.
(Meer weten over de nieuwe BV? Klik hier en ontdek er alles over.)
4. Invoering van de statutaire zetelleer
Om de aantrekkelijkheid van België als vestigingsland voor internationale ondernemingen te verhogen, brengt het WVV ook een complete shift teweeg in de zetelleer. Waar de vorige Belgische vennootschapswetgeving nog de werkelijke zetelleer hanteerde,geldt nu de statutaire zetelleer. Bijgevolg is het vennootschapsrecht van toepassing van het land waar de statutaire zetel van de vennootschap is gevestigd, ongeacht de plaats waar het operationele en/of uitvoerend epicentrum van de vennootschap zich bevindt. België volgt hiermee dus het voorbeeld van onder meer Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland die al langer de statutaire zetelleer hanteren om een zo open mogelijk ondernemingsklimaat te creëren. Verder voert het WVV ook een procedure van grensoverschrijdende zetelverplaatsing in.
De keuze voor de statutaire zetelleer biedt het voordeel van de rechtszekerheid: zodra een vennootschap haar zetel in België vestigt, weet zij dat zich moet onderwerpen aan het Belgisch WVV. Belangrijke kanttekening is wel dat dit enkel geldt voor het vennootschapsrecht als dusdanig. Onder meer in fiscale, sociale of milieuzaken en in de daarmee gerelateerde wetgeving past men nog zeer vaak varianten van de werkelijke zetelleer toe. Ook voor het insolventierecht blijft de rechter bevoegd van het land waar de vennootschap haar zgn. “centre of main interest” (“COMI”) heeft, en zal deze rechter ook zijn eigen insolventierecht toepassen.
(Meer hierover, lees je in ons hoofdstuk over de oprichting van een vennootschap)
5. Overgangsrecht
Vanzelfsprekend krijgen vennootschappen de nodige tijd om zichzelf in lijn te brengen met de nieuwe wetgeving. Het WVV voorziet daartoe in een uitgebreide overgangsregeling.
Vooreerst geldt de nieuwe regelgeving sinds haar inwerkingtreding 1/5/2019 meteen voor wie sinds dan een nieuwe vennootschap opricht.
Een algemene inwerkingtreding voor bestaande vennootschappen geldt per 1 januari 2020, met dien verstande dat er een opt-in was voor vennootschappen die zich sneller willen aligneren met en gebruik maken van de nieuwe bepalingen, en de daarmee gepaard gaande mogelijkheden en opportuniteiten. Vennootschappen konden de nieuwe bepalingen dus al vroeger implementeren, indien zij dit wensten.
Vennootschappen en verenigingen hebben tien jaar de tijd om hun statuten aan te passen aan de nieuwe regels. Indien er intussen echter statutenwijzigingen zouden plaatsvinden, dient de vennootschap de nodige ingrepen te doen ter gelegenheid van de eerste statutenwijziging. Bovendien zullen de dwingende bepalingen van het WVV ook bij gebrek aan statutenwijziging onmiddellijk van toepassing zijn. Statutaire clausules die hiermee in strijd zijn worden van rechtswege voor niet geschreven gehouden.
Er is ook een vangnet zijn voor vennootschappen waarvan de rechtsvorm wordt afgeschaft. Zo zal een CVOA die binnen de tien jaar na inwerkingtreding van het WVV niet is omgezet in een andere rechtsvorm, van rechtswege worden omgezet in de dichtst aanleunende rechtsvorm. De vennootschap moet dan binnen de zes maanden verplicht haar statuten aanpassen, op straffe van aansprakelijkheid van de bestuurders.
(Meer weten? Alles over de overgangsregeling lees je hier.)
6. Conclusie
Het belang van het nieuwe WVV kan moeilijk worden overschat. Nagenoeg alle onderdelen van het vennootschapsrecht ondergingen (al dan niet) ingrijpende wijzigingen, met als meeste frappante voorbeeld de kapitaalloze BV die nog meer dan vroeger de spilvennootschap bij uitstek is. Samen met de hervorming van de vennootschapsbelasting onderlijnt deze nieuwe hervorming het streven van de wetgever naar een meer ondernemingsvriendelijk klimaat.